Mens & samenleving Natuur & landschap

Klimaatverandering en migratie: de taalgrens spreekt klare taal!

28 mei 2020 Haspengouw 2254

Nu door de instructies van virologen en het gezond verstand van ‘de mensen’ de coronacrisis voorlopig onder controle is, beginnen de politici van ons land zich weer te roeren. Het is immers al meer dan 366 dagen geleden dat de vox populi de kaarten heeft geschud. Een volwaardige regering hebben we nog altijd niet. Binnenkort komen hete hangijzers zoals ‘klimaatverandering’ en ‘migratie’ weer ter sprake. Men verstaat elkaar niet meer aan weerszijden van de taalgrens en laat die taalgrens nu precies het resultaat zijn van klimaatverandering en migratie. 

In Zuid-Limburg, aan de provinciegrens Limburg-Liège (Luik) vloeit Haspengouw naadloos over in Hesbaye (foto 1) … waarin de Frankische afkomst ‘Hasbania’ zowaar nog gaver weerklinkt. In het actuele openfieldlandschap waar zachtwiegende akkers troef zijn, is van deze linguïstische overgang hoegenaamd niets te merken. Te horen des te meer, want in het Limburgse Haspengouw wordt Nederlands (een Germaanse taal) gesproken terwijl in het Luikse Hesbaye het Frans (een Romaanse taal) de voertaal is. Bij uitbreiding zien we dat deze taalgrens België van west naar oost in twee taalgebieden splijt. Welnu, aan de bron van deze tweedeling ligt een louter geografisch fenomeen uit ver vervlogen tijden toen er hier nog Neanderthalers leefden. Omdat we tegenwoordig leven in tijden waarin ‘stappenplannen’ hip zijn, laat ik de geograaf in mij aan het woord en reconstrueer ik fasegewijs wat er precies is gebeurd. In de loop van mijn betoog duikt ook ‘migratie’op, samen met ‘klimaatverandering’ twee actuele thema’s in onze politieke wereld. Ik richt mij hierbij in de eerste plaats tot de politici (vr. & m.) die struikelen over ‘ik en wij’ versus ‘je & nous’ maar doorgaans blind zijn voor de essentie der dingen.

Fase 1. Tijdens de laatste ijstijd bedekt de wind onze contreien met een laagje 'stof'

In de laatste helft van de Weichselijstijd  (70 000 tot 15 000 jaar geleden) werd ons koud toendralandschap door striemende noordenwinden (foto 2) bedekt en ietwat opgehoogd met een eolische dekmantel. Eolisch betekent ‘door de wind getransporteerd’ waarbij lichte stofdeeltjes (o.a. leem) verder van de bron (de ijzig kale en weidse vlakte vòòr de polaire, noordelijke ijskap) wegwaaien dan de zwaardere stofdeeltjes (zand). Dit verklaart het verschil in sedimentologische samenstelling van noord naar zuid, nl. een geleidelijke overgang van zand via lemig zand en zandig leem naar leem. (Zie kaart en schema). Concreet voor wat Limburg betreft: in het noordelijk deel (= de huidige Kempen, aansluitend bij Nederland) werd zand afgezet en in het zuidelijk deel (= Droog-Haspengouw, overgaand in Hesbaye-Wallonie) leem. Tussen beiden ligt een overgangsgebied met een zandlemige bodem (= Vochtig-Haspengouw). Er woonden toen, behalve her en der verspreid enkele stoere Neanderthalers, nog geen mensen. Een taal- en/of communicatieprobleem was er derhalve niet.

Fase 2. De Kelten leefden in harmonie met de natuur

Door de gevoelige opwarming van het klimaat na de laatste ijstijd –vanaf ±15 000 tot ± 9000 jaar geleden– evolueerde het open toendralandschap naar een gesloten oerwoud. Hierin vestigden zich vanaf de landname (ca. 7300 jaar geleden) in onze streken prehistorische volkeren die aanvankelijk als nomaden rondzwierven en leefden van jacht, pluk en visvangst. Later vestigden ze zich voor een kortere of langere periode op dezelfde plaats en deden zelfs aan primitieve landbouw; de bandkeramische nederzetting van Rosmeer (zie kaart en schema) illustreert dit voortreffelijk. In het laatste millennium vòòr het begin van onze tijdrekening waren dat de Kelten waartoe o.m. de Eburonen behoorden. Het Keltisch gold toen in Centraal- en West-Europa als een universele taal zodat ook dit geen probleem vormde.

Fase 3. De Romeinen romaniseren Gallië

Na de Gallische oorlog (51 v. Chr.) was de toenmalige inheemse bevolking quasi volledig gedecimeerd en mochten zich hier, met instemming van de Romeinse kolonisator, meer ‘beschaafde’ (lees: Rome-gezinde) stammen zoals de Tungri vestigen. De Gallo-Romeinse samenleving (1ste-4de eeuw) was gebaseerd op een degelijk gestructureerde landbouweconomie waarin akkerbouw de voornaamste hoeksteen was. In het zandige noorden (toen Taxandria, nu de Kempen) waar de bodem voor akkerbouw minder geschikt was, waren er slechts enkele nederzettingen die bovendien dun bevolkt waren. De leemstreek (waartoe Haspengouw behoorde) werd vrijwel volledig ontbost en evolueerde a.h.w. naar een ‘zuiders’ getint villalandschap (villa = een landbouwbedrijf) met uitgesproken akkerbouw, veel nederzettingen en een grotere bevolkingsdichtheid. In die tijd was de bevolkingsdichtheid recht evenredig met de natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem: boeren op zandgrond was een struggle for live, telen op lemige bodem garandeerde overvloedige oogsten. Historici zijn het erover eens dat de Keltische plattelandsbevolking, zowel in de noordelijke zandstreek als in de zuidelijke leemstreek, door de zuiderse kolonisten vrij gemakkelijk en zonder gemor geromaniseerd werd. Hun levensstandaard ging er immers op vooruit. In noord en zuid werd een gelijkluidend Romaans taaltje gesproken. Bijgevolg waren er in de Gallo-Romeinse periode geen taalperikelen in de toenmalige provincia Germania Inferior (d.i. het oostelijk deel van het huidige België).

Fase 4. De Franken germaniseren het noorden, het zuiden blijft Romaans

Na het vertrek van de Romeinen immigreerden vanuit het oosten in de 5de en 6de eeuw Frankische veeboeren die een Germaanse taal spraken. Ze werden in hun thuisland opgejaagd door de Hunnen en zochten een uitweg naar het ontredderde noordwesten. Ze hadden bovendien geen of zeer weinig interesse voor en kennis van akkerbouw. Hierdoor breidde het bosbestand zich in Haspengouw weer uit. In de zo niet quasi volledig ontvolkte dan toch uiterst schaars bewoonde noordelijke zandstreek (Kempen) ondervonden de Franken in hun expansiedrang –ze streken bij voorkeur neer aan de oever van een waterloop waar ze zich permanent vestigden en zijn als dusdanig de ‘architecten’ van ons huidig nederzettingspatroon; heel veel dorpen kregen toen hun huidige naam!– geen weerstand en introduceerden er dan ook samen met hun ‘heidense’ gebruiken hun Germaanse taal; niemand sprak hen tegen want ze waren numeriek in de meerderheid. Maar in de dichter bevolkte en vruchtbare zuidelijke leemstreek (Haspengouw, Hesbaye) waren en bleven de Frankische immigranten in de minderheid en slaagden ze er niet in hun Germaanse taal op te dringen aan de autochtone bevolking. Integendeel, ze werden er door de heersende meerderheid geromaniseerd. De vroegmiddeleeuwse, Frankische migratiegolf creëerde dus een door de natuurlijke vruchtbaarheid van de bodem geconditioneerde taalgrens. (zie kaart en schema).

Fase 5. Tot 1830: wel een taalgrens maar geen politiek probleem

Vandaar dat er vanaf de tweede helft van het eerste millennium in ons land van west naar oost, geconditioneerd door de aanwezigheid van zand en leem, een taalgrens ontstond die door de eeuwen heen spontaan werd onderhouden. Het gebied aan weerszijden van de west-oost lopende heerbaan Cassel-Tongeren vormde zowat het overgangsgebied tussen beide taalgebieden. Dit verklaart waarom een aantal dorpjes in Droog-Haspengouw ook een Franstalige naam hebben zoals Veulen (Fologne), Klein- en Groot-Gelmen (Petit- en Grand-Jamine), Gutschoven (Gocincourt), Mettekoven (Matincourt), Jeuk (Goyer), Rutten (Ruisson), Lauw (Lowaige), Vreren (Fréres), Sluizen (Sluse) … en vice versa hebben Luikse dorpen ook een Vlaamse naam zoals Oreye (Oerle), Oleye (Liek), Grandville (Nederliek), Othée (Elch), Wihogne (Nudorp), Bettincourt (Bettenhoven), Rosoux-Crenwick (Roost-Krenwik), Waremme (Borgworm), Otrange (Wouteringen), Lanaye (Ternaaien) en Visé (Wezet) Naarmate de middeleeuwen voortschreden werd in officiële documenten en in hogere (bestuurs-)kringen het Latijn vervangen door het Frans, maar in het noorden hield de ‘gewone man’ het Germaans (Frankisch, Diets of Nederlands) als spreek- en overleveringstaal levendig. Voor wat het graafschap Loon (± het huidige Limburg) betreft, vind ik dat een huzarenstukje: vanaf 1366 ressorteerde het immers onder het Franstalige prinsbisdom Luik … ‘chapeau’ taalbewuste gouwgenoten!

Fase 6. Vanaf 1830: de taalgrens wordt een splijtzwam

De loop van de Europese geschiedenis zorgde er voor dat in 1830-31 het koninkrijk België het levenslicht zag. Onder het regentschap (24/02/1831-21/07-1831; cfr. blog BH’s XXL) van de Haspengouwer baron Erasmus Louis Schurle de Chokier wilden de toenmalige politici aanvankelijk zelfs geen onafhankelijk België. De Walen zochten aanhechting bij Frankrijk als afzetgebied voor hun wapens en steenkool. De Vlamingen bepleitten de terugkeer naar Nederland omwille van de exportfaciliteiten naar de Nederlandse kolonies (de haven van Antwerpen was toen –en tot 1863– gesloten). Maar het Verenigd Koninkrijk, Pruisen, Oostenrijk en Rusland hielden voet bij stuk en creëerden een onafhankelijke ‘buffer’ België om de noordelijke expansiedrang van Frankrijk af te blokken. En ‘wat vooraf ging (Fase 1 t.e.m. 5)’ maakte dat die Germaans-Romaanse taalgrens, ontstaan in de vroege middeleeuwen, dwars doorheen dit prille België liep. Deze historische taalbarrière, in oorsprong te herleiden tot zand en leem, heeft –a fortiori na het kantelmoment ‘1958’– voor heel wat ophef en onenigheid gezorgd tussen Nederlands- en Franstaligen, Vlamingen en Walen én vooral bij hun politieke vazallen. Meerdere regeringen zijn over deze onzichtbare ‘lijn’ gestruikeld. In het begin van de jaren zestig hebben politici de organisch gegroeide taalgrens voor het eerst wettelijk gefixeerd. Dit leidde o.m. tot de splitsing van de provincie Brabant in Vlaams- en Waals-Brabant alsmede de creatie van faciliteitengemeenten zoals lilliputter Herstappe. In ruil voor het Overmase Voeren, dat toen van Liège naar Limburg getransfereerd werd, moest Haspengouw één van zijn meest idyllische hoekjes aan Luik en Wallonië afstaan, nl. de diep in het Krijt ingesneden Jekervallei van Sluizen tot Kanne en sindsdien verfranste Bitsingen in Bassenge, Glaaien in Glons, Beurs in Boirs, Rukkelingen-op-de-Jeker in Roclenge-sur-Geer, Wonk in Wonck en Eben-Emaal in Eben-Emael. Zonder deze transactie zou de al lijvige toeristische infogids van de provincie Limburg nog een hoofdstuk rijker zijn geweest, nl. de Jekervallei met als publiekstrekker ‘het fort van Eben-Emael’ (Foto 3). Linguïstisch illustratief in dit verhaal zijn ook Diets-Heur (Nederlandstalig Heur) en het ca. 15 km meer zuidwaarts gelegen Heure-le-Romain (Franstalig Heur). (Foto 4)

Epiloog

Vòòr en zeker ook na de coronacrisis waren en zullen Vlamingen en Walen verder discussiëren over de toekomst van het land België –een natie is het helaas nooit geweest– dat de grote mogendheden in 1830-31 op de politieke kaart hebben ingekleurd. Inhoudelijk zal het ook nu ongetwijfeld weer gaan over ‘klimaatverandering’ en ‘migratie’ … thema’s die –oh noodlot– precies aan de bron liggen van hun taalverschil. De vrees is terecht dat ons land zijn 200ste verjaardag in 2030-31 niet haalt! En wat zou dan gevierd moeten worden? Tweedracht, onverdraagzaamheid, wantrouwen, egopolitiek, lobbycratie, Sint-Euro …? Tenzij de leuze ‘Eendracht maakt macht’ de politici langs weerzijden van de taalgrens nu eens daadwerkelijk inspireert en de Belgen een duurzaam perspectief biedt. Hoe zouden we ons nu voelen mocht men in 1830-31 van de taalgrens meteen ook een landsgrens gemaakt hebben: dan was Wallonië nu een Frans departement, Vlaanderen enkele provincies binnen het Koninkrijk Nederland! De tijd en de geschiedenis staan niet stil: de toekomst zal uitwijzen wat het zal worden. De politieke landkaart van Europa is immers al vaak hertekend!

 

Lapis, mors-abolescens.
28 mei 2020


Scroll to Top
Scroll to Top