Mens & samenleving Natuur & landschap

In de ban van het klimaat

3 december 2020 Algemeen 1386

Naast de ‘coronacrisis’ en ‘migratieproblematiek’ behoort de ‘klimaatverandering’ tot de grote uitdagingen en welhaast dagelijkse gespreksonderwerpen van en in onze samenleving. De corona- en migratieproblematiek zijn volledig door de homo sapiens gecreëerd en kunnen alleen door hem/haar worden opgelost: het eerste door discipline, het tweede door minder egoïsme. In deze blog wil ik me als geograaf toespitsen op het derde hete hangijzer: het klimaat. Om elke begripsverwarring tussen ‘klimaat’ (natuurlijke elementen) en ‘milieu’ (menselijke invloeden) te bannen, komt er binnenkort een tweede blog waarin het milieu centraal staat.

Het klimaat: een wetenschappelijke definitie

De belangrijkste elementen van het klimaat zijn de neerslag (de hoeveelheid én de spreiding over het jaar) en de temperatuur (zowel gemiddelde waarden als de dagelijkse en jaarlijkse schommelingen). Hun interactie bepaalt de processen die zich in de atmosfeer, de hydrosfeer en de biosfeer (o.a. de aard van de vegetatie) afspelen. Vandaar benamingen zoals savanne-, woestijn-, steppe-, taiga- en toendraklimaat.

De Aarde is omgeven door de atmosfeer: een gaslaag die ons beschermt tegen onheil uit de ruimte (meteorieten, straling, …), zuurstof bevat zodat er leven mogelijk is en zorgt voor een leefbare temperatuur. In de atmosfeer zijn er namelijk natuurlijke broeikasgassen aanwezig (waterdamp, koolstofdioxide, distikstofoxide en methaan) die de warmte die de Aarde uitstraalt, absorberen en terugzenden naar het aardoppervlak. Zonder de natuurlijke aanwezigheid van deze gassen zou de gemiddelde temperatuur op Aarde -18°C zijn en niet de huidige +14°C. Dit noemen wetenschappers het natuurlijk broeikaseffect.

Klimatologen beschouwen het klimaat als zijnde de gemiddelde toestand van onze dampkring (temperatuur, neerslag …) over een tijdspanne van 30 jaar. Op basis hiervan én rekening houdend met de complexe verdeling van reliëfrijk land en weidse zeeën, delen klimatologen het klimaat op Aarde in 5 grote klimaatgordels op, gelegen tussen de evenaar (A-klimaten) en de polen (E-klimaten). Een groot deel van West-Europa (met België) ligt tussen deze uitersten en geniet van een Cfb-klimaat: een gematigd zeeklimaat met milde winters en neerslag gedurende het ganse jaar.

Paleoklimaten

Omdat het in de actuele controverse omtrent ‘klimaatveranderingen’ essentieel is, citeer ik graag een definitie uit het handboek ‘Algemene Geologie’, samengesteld door een groep professoren onder leiding van dr. A.J. Pannekoek. Voor alle duidelijkheid: het citaat dateert uit 1973 toen er van de huidige klimaathetze nog geen sprake was en de wieg van klimaatcoryfee Greta Thunberg (°2003) nog een gulzig CO2-vretende spar was!

Het woord paleoklimaten suggereert dat vroegere klimaten, of althans de vroegere verspreiding van de klimaten op onze aarde, anders was dan thans. De huidige klimaatverdeling op aarde is slechts een momentopname en zelfs uit historische tijden zijn er aanwijzingen voor geleidelijke klimaatveranderingen (men denke bv. aan de uitbreiding van de gletsjers in de 16de eeuw(!) en hun terugtrekken vanaf ca. 1850)”.

Navolgend wil ik deze stelling illustreren met enkele gebeurtenissen uit het (heel) recente geologisch verleden en zelfs uit het heden.

Klimaatveranderingen … een aardsnatuurlijk mechanisme van alle tijden

De aardgeschiedenis, de totstandkoming van de ca. 5 miljard jaar oude planeet Aarde, is een ingewikkeld maar boeiend geologisch en paleogeografisch verhaal. In tal van geogidsen en in de vijf Haspengouw-monografieën vind je hieromtrent geregeld bijdragen. Toonaangevend zijn enerzijds de platentektoniek met vulkanisme, aardbevingen en de vorming van bergketens en zeetroggen, en anderzijds de trage maar continue schommelingen van het klimaat.

Zo is het ‘zwarte goud’ dat tot de jaren ’60 van de vorige eeuw met veel moeite en mankracht uit de Kempense ondergrond gewonnen werd, niets anders dan ingekoolde plantenresten van tropische mangrovewouden. Dit wil zeggen dat zo’n 300 miljoen jaar geleden onze regio een A-klimaat (tropisch) kende. Op basis van fossielen weet men dat er hier ten tijde van de Maastrichtiaan-krijtafzetingen (zo’n 130 tot 65 miljoen jaar geleden) een klimaat met beduidend hogere temperaturen was dan nu. Wetenschappers om dit aan de kaak te stellen, waren er toen nog niet; wel dinosaurussen die een krachtige meteorietinslag niet overleefden door de enorme hoeveelheid fijn stof die hierbij wereldwijd in de atmosfeer terecht kwam en voor een forse daling van de temperatuur zorgde. Tijdens het Tertiair (65 miljoen tot 2 miljoen jaar geleden) verkoelde het klimaat. De afkoeling verliep echter niet lineair maar fluctuerend op het ritme van zeetransgressies (warmere periodes met minder land- en poolijs en dus meer oceaanwater) en zeeregressies (koelere periodes met meer land- en poolijs en bijgevolg minder zeewater). In Haspengouw leverden die zeespiegelschommelingen afwisselend afzettingen van mariene zand- en kleilagen op.

De hierboven beschreven grote, geologische klimaatveranderingen zijn vooral het gevolg van de dynamiek van de platentektoniek: 300 miljoen jaar geleden lag ‘onze’ tektonische plaat ter hoogte van de evenaar en is sindsdien noordelijk opgeschoven tot de huidige gematigde breedteligging.

IJstijden en tussenijstijden

Het Kwartair, de jongste twee miljoen jaar van onze geologische geschiedenis, is gekenmerkt door een afwisseling van (koude) ijstijden en (warmere) tussenijstijden. Wetenschappers vonden sporen dat deze cyclus zich minstens 20 keer heeft voorgedaan. De duur van de koelere en warmere periodes bedraagt gemiddeld 50 000 jaar. De meest recente ijstijd –in het vakjargon bekend als de Würmijstijd of Weichselijstijd)_ situeert zich tussen ca. 70 000 en 15 000 jaar geleden. Er lag toen zoveel water onder de vorm van sneeuw en ijs op het vasteland en aan de polen dat het waterpeil van de wereldzeeën zowat 80 meter lager was dan nu. Er heerste hier een toendraklimaat (D-klimaat), d.w.z. ± 8 barkoude wintermaanden met massa’s sneeuw en ijs op een permanent bevroren ondergrond, korte zomers met een gemiddelde temperatuur lager dan 10°C en striemende noordenwinden die ons landschap bedekten en nivelleerden met een zand- en leemlaag. De natuurlijke vegetatie was schraal en bestond hoofdzakelijk uit dwergstruiken en mos. De levensomstandigheden waren allesbehalve riant en toch mopperden de Neanderthalers, onze voorouders, niet. Ze pasten zich gedwee aan en erkenden in de natuur hun meerdere. En als het te bar werd, migreerden ze zuidwaarts naar warmere oorden.

IJstijden zijn het gevolg van veranderingen in de hoeveelheid zonne-energie die de Aarde bereikt en de verdeling van deze energie over het aardoppervlak. Milankovitch, een Servisch geofysicus, beschreef in 1920 hoe een combinatie van veranderingen in de vorm van de aardbaan, veranderingen in de hoek die de aardas vormt t.o.v. een loodlijn (momenteel 23,5°) en veranderingen in de richting van de aardas voor een variatie in de inkomende zonne-energie op Aarde en dus voor koudere of warmere periodes zorgt. Dit mechanisme is door geen mens te stoppen of te beïnvloeden!

Na de laatste ijstijd

Na de laatste ijstijd stegen de temperatuur en de zeespiegel via talrijke ups en downs tot hun huidig niveau. Het toendralandschap werd een weelderig oerwoud dat vanaf de landname (ca. 7 000 jaar geleden) –zeg maar de intrede van de ‘moderne mens’– geleidelijk voor de bijl ging. Dat deze post-ijstijdse opwarming (jawel, ook voor de officieel gemeten waarnemingen door het KMI vanaf 1831) oscillerend verliep, staat buiten kijf! Sinds het begin van onze tijdrekening ontrolden zich met een gemiddelde amplitude van ca. 450 jaar de zogenaamde ‘Duinkerkse transgressies’. Tijdens deze ietwat warmere fasen smolten de gletsjers wat af waardoor het zeeniveau steeg en het rijzende Noordzeewater bressen sloeg in de duinengordel. Zo ontstond er achterliggend een idyllisch slikken-en schorrenlandschap. Zowat een millennium geleden veranderde dit natuurlandschap door de bouw van dijken –een voorbeeld van de strijd van de mens tegen het natuurgeweld– geleidelijk in een polderlandschap waar het sedertdien goed boeren is. Landschappelijke getuigen van deze Duinkerkse transgressies zijn de ‘IJzermonding’ en het ‘Zwin’ … in alle opzichten unieke natuurgebieden. In dit verhaal past uiteraard ook de 16de-eeuwse mini-ijstijd (supra). Ook de catastrofale overstromingsrampen van 1953 (de watersnoodramp in Nederland) en 1976 (de overstroming van Ruisbroek aan de Rupel) tonen aan dat we momenteel weer naar een natuurlijke climax van een warmere oscillatie evolueren. Dit is een endogeen proces, een natuurlijk proces dat inherent verbonden is met de complexe evolutie van de planeet Aarde.

Wie dit negeert bezit onvoldoende kennis om op een genuanceerde wijze over de ‘huidige opwarming alias verandering van het klimaat’ zinvolle uitspraken te doen. Mijn visie over deze Aarde-bedreigende problematiek of polemiek is gebaseerd op oorzaken van endogene (natuurlijke) aard. In een volgende blog, getiteld “Overleven in een klimaat van milieuverontreiniging” ga ik dieper in op al dan niet vermeende, exogene (menselijke) invloeden van de aantasting van het Aardse leefmilieu op de klimaatverandering.

Lapis, mors-abolescens.
3 december 2020


Scroll to Top
Scroll to Top